Autobiografie deel 1
Prijs € 24,95

De laatste Indo uit Nieuw-Guinea

 

Preview

 

1945 Enkele dagen na de atoombom op Nagasaki capituleerde Japan, waarna op 14 augustus 1945 de oorlog officieel ten einde was. De rust in het land was echter nog lang niet teruggekeerd.
17 augustus 1945 werd als de dag van onafhankelijkheid van Indonesië uitgeroepen.
Bersiap-periode (oktober 1945 tot mei 1947)
Na eeuwenlange kolonisatie vonden vrijheidsstrijders onder de Indonesiërs, veelal studenten, dat het tijd was voor een vrij Indonesië.
Nederland probeerde het gezag over de kolonie te herstellen. Twee politionele acties om het tij te doen keren mochten echter niet baten.
De Indonesiërs hebben van hun vrijheid geproefd en waren vastbesloten. Met kapmessen en bamboestokken trokken ze de Nederlandse wijken in. Vele slachtoffers vielen op gruwelijke wijze, vaak verraden door eigen personeel of bekende Indonesiërs uit de buurt.

1 Op de vlucht
Juli/augustus 1950
Aan de haven aangekomen doofde Liem weer voortijdig de autolichten. Hij adviseerde ons in de auto te blijven wachten en liep zelf het haventerrein op om op zoek te gaan naar zijn ‘havenvriendje’. In spanning bleven wij in het donker afwachten wat er ging gebeuren. Terwijl mijn vader de rust zelve was, schudde mijn moeder nogal opvallend vaak met haar hoofd. Zenuwen.
Liem kwam terug, fluisterde ons toe dat wij konden uitstappen en hem moesten volgen. Met weinig handbagage liepen wij achter hem aan.
Voor het havenkantoortje stond een man al op ons te wachten. Zo onopvallend mogelijk namen we van Liem afscheid. Vanaf dat moment waren wij geheel op onszelf aangewezen en afhankelijk van die voor ons onbekende Indonesische man.
Bij de boot was het een drukte van belang. De man loodste ons de trap en het dek op, waar inlandse passagiers ongeorganiseerd kris kras door elkaar lagen of zaten. TNI-soldaten, die door hun uniform opvielen, liepen rond of stonden met passagiers te praten. Wellicht brachten zij familie weg, maar het zou ook kunnen zijn, dat zij daar controlerende taken hadden.
Laverend door de menigte bracht onze Indonesische vriend ons verder tot onze hut, waar hij de deur met een sleutel opendraaide en ons binnen liet. Hij had voor ons nog een nadrukkelijke boodschap. Wij moesten beslist in de hut te blijven tot de boot de haven uit was. Nog vóór vertrek zou controle kunnen komen. Indien op de deur zou worden geklopt, mochten wij beslist niet reageren en zeker de deur niet open doen! De boodschap was duidelijk en zei genoeg.

                                                 *
Mijn vader bedankte hem en stopte hem nog wat geld in handen. De man draaide zich toen snel om en verdween, waarna mijn vader de deur op slot draaide. Daar zaten wij dan in een kleine besloten ruimte, onze hut.
Momenten van spanning volgden. Pas buiten de haven zouden wij veilig zijn. Twee stapelbedden, een tafeltje en een stoel vulden de beperkte ruimte. Verdere ontbrak alle luxe.
Zittend op de onderste bedden communiceerden we fluisterend met ons vieren om vooral niet gehoord te worden.
Buiten was het nog steeds een drukte van belang. Mensen die onze hut passeerden en nogal luidruchtig spraken. Of het crew was, andere passagiers of TNI-militairen werd ons niet duidelijk.
Dan opeens … geklop op de deur …: ‘Ada orang?‘
Doodstil bleven wij op bed zitten en keken elkaar aan, hielden onze adem in. Mijn hart bonkte in mijn keel, mijn moeder keek gespannen naar de grond. Toen … een hard dwingend gebonk op de deur …, mannen, die tegen elkaar mompelden …, even later was het buiten doodstil. Gelukkig, waarschijnlijk namen de mannen aan, dat de hut onbezet was. Of zouden zij nog voor de deur staan en zich doodstil houden? Goed, dat de vriend van Liem ons daarvoor had gewaarschuwd.

                                               *
Nog vóór donker was het dan zover, dat wij konden vertrekken. Het beeld dat wij te zien kregen was wel weer een toepasselijk afscheidsplaatje. Wuivende palmen en een parelwit strand afgetekend tegen een bloedende vroege avondhemel. Nog heel lang mochten wij van dat beeld genieten, totdat het schone eiland Ambon langzaam opging in het oneindige.
‘Vaarwel Gordel van Smaragd, het ga je goed!’ Mijn prille jeugdjaren gleden voorbij …

                                              *
5 augustus 1950
Het schip begon vaart te minderen, maakte een draai en maakte allerlei geluiden. Even later ging het op enige afstand van de kust voor anker. Bestemming bereikt!
Van de spanning begon mijn hart sneller te kloppen … Er was weinig activiteit te bekennen. Het beeld van de haven werd gevormd door slechts enkele gebouwen en schuurtjes. Slechts een enkeling op het strand leek belangstelling voor onze komst te hebben.
Met een sloep werden wij even later aan wal gebracht. Het eerste contact met Manokwari voelde onwerkelijk en vreemd aan. De lange zeereis zat mij nog behoorlijk in de benen. Tegelijkertijd was niets van wat ik van Indonesië kende in dat land te herkennen. Ik besefte, dat die leuke tijd, die ik in Semarang had, toen echt voorbij was.
Die realiteit bevestigde mij, dat wij aan het begin stonden van een nieuw leven en Indonesië definitief tot het verleden behoorde. Mijn leuke jongenstijd had ik op dat moment verruild voor een nieuw nog onbekend jongensavontuur.

                                               *
Vissen bij Bucky van Waardenburg
Op een dag had ik met Bucky van Waardenburg afgesproken, dat ik bij hem zou komen vissen. Iedereen, die toen in Manokwari woonde, kent de familie, die in Kwawi woonde wel.
Door een aangeboren handicap of later opgelopen dwarslaesie, reed zoon Puck daar toen rond in zijn voor die tijd supersnelle handgedreven driewieler. Hij was invalide, maar voelde zich volgens mij zeker niet zielig. Iedereen mocht hem wel, vanwege zijn spontaniteit en positiviteit.
Zijn zus Edmé ging later ook met ons met de bus mee naar school.
Kwawi lag zo’n beetje halverwege Pasir-Putih. De familie woonde aan de weg, parallel aan zee met aan de overkant een visstijger.
Ik had met Bucky afgesproken. Dat betekende ruim 7 km lopen, maar dat had ik er wel voor over. Trouwens een ander alternatief had ik niet. Een fiets behoorde nog niet tot mijn wereldje.
Bucky was al heel druk bezig op de steiger en had al wat gevangen.
Het was een mooie plek. De stijger stond met zijn pootjes tot ver de zee in. Op een verre steenworp afstand aan de overkant lag het eilandje Pulau Lemon, met daarachter het mystieke Arfakgebergte. De blauwe hemel was licht bezaaid met flarden onsamenhangende cumulus. Het water was diepblauw, helder en uitstekend geschikt voor het doel waarvoor ik kwam.
Een wolk van zilverkleurige aasvisjes bewoog zich als door een rukwind gedreven onder en voor ons door het water. Als door een stuurloze tornado gedreven, ging het weer een andere kant uit. De oorzaak werd duidelijk toen enkele enorme boebara’s, verraden door het weerspielen van hun zilverkleurig lijf, zich als een raket door de wolk boorden. De natuur met zijn eigen rangen en orden liet zich in optima forma zien. De meting tussen de macht van het individu en het collectief vernuft werd onder ons tentoongespreid. Een moment van schoonheid voor de toeschouwer, een kleine inkijk in de dagelijkse strijd in de voedselketen. Het kon geen toeval zijn. Eeuwenlang moest dat al hebben plaatst gevonden en zal zich wellicht nog ontelbare keren voordoen.
Vis en nog eens vis onder ons. Dat beloofde veel goeds! De boebara’s en tongkols, die door ons beeld schoten pasten volledig bij het beeld wat ik voor ogen had. Die jagers pasten ook volledig in onze voedselketen, is al eeuwenlang gebleken. Mijn voornemen was, naast het plezier hebben, dan ook niet zonder vis thuis te komen.
Met een tjigi, gingen we eerst op jacht naar levend aas. De drie gapende haakjes aan mijn hengen liet ik langzaam in het water zakken tot onder de wolk van visjes. Toen een flinke ruk en met een zwaai had ik een spartelend aasvisje op de stijger. De jacht op groot wild kon beginnen …
En al direct nadat ik mijn vislijn met het slachtoffertje de haak, in het water had laten zakken, zwenkte een machtig voelende boebara mijn kant uit en slokte zijn spartelende prooi in een keer, met haak en al, naar binnen. Ik had beet! De strijd tussen mens en dier kon beginnen.
Buck gilde: ‘Alex, vieren, trekken, vieren…. Probeer het beest eerst af te matten voor je hem binnenhaalt!’
Het leek aanvankelijk een gelijke strijd. Via krachtmeting probeerde het beest de winst op zijn naam te krijgen. De sluwheid van de mens, hoe klein ook, gaf de doorslag. De voor mij sportief ogende strijd wist ik met een overwinning te bezegelen, door hem spartelend tot overgave te dwingen en op de stijger te trekken. Mijn blinkende prooi keek me nog even meelijwekkend aan. Ik had mijn sport en mijn vismaaltijd voor vanavond binnen.
Dat ging wel heel erg gemakkelijk en zeker voor herhaling vatbaar.
Aangemoedigd door het recente succes en het levendig tafereel onder mij, ging ik dan ook die uitdaging direct weer aan. Ook weer ging het voortvarend en al vrij snel stond de teller op vier. Een zware klus om daarmee nog 7 kilometer in de brandende zon naar huis te moeten lopen. Reden genoeg voor mij om de buit met Buck te delen en de visactiviteiten te staken. De natuur heeft zijn diensten bewezen, hoogtijd voor een andere vorm van plezier.
Nog voor ik het goed in de gaten had, glipte Buck, die het niet meer van zijn krachten in zijn benen moest hebben uit zijn driewieler en liet zich zo in het water vallen. Tot schrik van de vissen en toch ook wel een beetje van die van mij. Nooit eerder had ik hem dit zien doen en hem tot dit in staat geacht. Hij genoot. Ook ik kon niet achterblijven, trok mijn bloes van mijn lijf en sprong in mijn korte broek het water in. Even dacht ik de aanwezigheid van de zwerm vissen onder mijn voeten te voelen. Het zilte nat was verkoelend, ondanks het feit dat het al uren de kracht van de verhitte ploert boven ons had moeten doorstaan.
De luxe van vrijheid en pure natuur, waarin wij die dag baadden, was slechts een fractie van het leven, dat ons daar was gegeven. We genoten volop en eigende ons dat gevoel toe alsof daar nooit een eind aan zou kunnen komen.

                                                 *
Op 15 augustus 1960 kwam al het bericht door, dat Indonesië de betrekkingen met Nederland had verbroken. In Manokwari was onder de bevolking lichte spanningen ontstaan. Schoolvriend James ging naar Nederland om verder te studeren.
Zijn moeder probeerde ook vriend Piet Warbung nog richting Nederland mee te krijgen. Piet echter, verkoos om toch maar terug te gaan naar zijn ouders in Sorong.
Vanwege hun afkomst en onbekendheid met het verre Nederland kozen zijn ouders om naar Indonesië terug te keren. Piet ging mee, terug naar hun vaderland, gelijk ook anderen uit hun vriendenkring. Voor hen was hun Nieuw-Guinea periode ten einde en begon hun nieuwe toekomst in Indonesië.

De politieke ontwikkelingen verergerden. De Nederlandse regering wilde de Papoea’s snel een vorm van zelfbestuur geven. Op 5 april 1961 vond de oprichting van de ‘Nieuw-Guinea Raad’ plaats. Er werden verkiezingen uitgeschreven.
In Hollandia vond een heuse verkiezingsstrijd plaats. Verschillende bevolkingsgroepen hadden hun eigen kandidaat naar voren geschoven.
In de tweede helft van 1961 werd de politieke sfeer zelfs zo serieus, dat Nederland het passagiersschip 'Zuiderkruis’ naar Nieuw-Guinea stuurde. In november van dat jaar vertrok dit schip met de eerste Nederlanders richting Nederland.
Een maand later bleek al, dat het niet voorbarig was, want Soekarno gaf op zijn bekende wijze een toespraak. Daarin riep hij zijn volk op, klaar te zijn voor de gewapende invasie op Irian Barat, om zo hun Rijk van Sabang tot Merauke te ‘herstellen’. Zijn woorden bekrachtigde hij met het droppen van nog meer parachutisten.
Onze strijdkrachten moesten met behulp van de Papoea-bevolking adequaat reageren op de vijandelijke acties op diverse plaatsen.
In Manokwari deden de geruchten hardnekkig de ronde, dat schoolvriend Piet Warbung zou zijn gedropt en gedood door onze Mariniers. Niemand kon of wilde het bevestigen. Ik hoopte dat het niet waar was.
Op 1 december 1961 werd naast de Nederlandse driekleur, de nieuwe Papoea-vlag, de ‘Morgenster’ gehesen en na het Wilhelmus, het nieuwe Papoea volkslied 'Hai Tanahku Papoea' gezongen.

                                                *
In februari 1962 vertrokken hele gezinnen per boot, terwijl een tweede passagiersschip ‘De Waterman’ was geregeld om de Nederlandse bevolking te evacueren. Een ware uittocht kwam op gang.

                                               *
President Soekarno was er niet van overtuigd dat diplomatiek overleg tot resultaat zou leiden en daarom werd gekozen voor de operatie ‘Djajawidjaja’ voor de bevrijding van Nieuw-Guinea.
Dit zou moeten gebeuren via luchtsuprematie, landing van parachutisten en amfibische strijdkrachten op Biak, met als mogelijk doel Sorong en zo mogelijk doorstoten naar Hollandia.
Voor deze operatie stonden ter beschikking: 2 luchtbrigades van ca. 7.000 man parachutisten, 1 brigade mariniers à 3 bataljons van elk 1.500 man met amfibische tanks en landingsvaartuigen, totaal ca. 4.500 man, bestemd voor de eerste aanvalsgolf op Biak, 2 infanteriebrigades à 3 bataljons elk met ca. 6.000 man, plus de benodigde ondersteunende wapens, artillerie en genie, logistiek personeel van ca. 3000 man, alsmede 1 infanterie bataljon ‘Bradwidjaja’ met 750 man.

Deze gehele macht was in de loop van juli 1962 geconcentreerd in de Pellenbaai in de Banggai-archipel aan de oostkust van Celebes. Voor het transport was een vloot beschikbaar van in totaal 150 schepen, waarvan er 30 marineschepen waren en de rest koopvaardij. Verder zouden 6 onderzeeboten aan de actie deelnemen, die door Russen bemand werden, aangezien het Indonesisch personeel daarvoor nog niet voldoende geschoold was. In totaal waren er dus 22.000 man landingstroepen plus 7.000 man aan para's is 29.000 man.

                                               *
Pas in 1999 werd duidelijk, dat de Nederlandse militairen op Nieuw-Guinea indertijd aan een catastrofe zijn ontsnapt.
De Sovjet-Unie lag namelijk begin augustus 1962 voor de kust van Nederlands Nieuw-Guinea klaar met zes onderzeeërs om samen met de Indonesische strijdkrachten een einde te maken aan het Nederlandse bestuur. Elke onderzeeër had 70 Russen aan boord. Dat is bevestigd door Aleksej Droegov, die sinds juni 1962 tolk was voor het Sovjet-leger in Jakarta. Droegov vertelde, dat er ook een twintigtal Toepolev bommenwerpers klaarstond voor de geplande invasie. Die werd echter op het allerlaatste moment afgeblazen, toen Den Haag op 15.8.1962 alsnog onder druk van de Amerikanen, de dag ervoor gesloten akkoord met Indonesië goedkeurde.
De Russen stuurden ook 2 à 3000 militairen naar Jakarta en bij aankomst moesten deze zich omkleden in Indonesische uniformen en kregen zij Indonesische identiteitspapieren.
Het Sovjet-leger en het Indonesische leger hadden volgens Droegov al eerder in de buurt van Vladivostok samen geoefend. De bevelen van de op handen zijnde invasie kwamen echter rechtstreeks uit Moskou.
Oud-onderzeeboot officier Genadi Melkov vertelde, dat de Sovjet onderzeeërs op 15 augustus 1962 Manokwari tot op 10 mijl waren genaderd, toen de aanval werd afgeblazen.
Het oorspronkelijke bevel van de Sovjetadmiraal luidde: ‘Vernietig alle schepen’.
Een Nederlands fregat bewaakte de ingang van de baai bij Manokwari.
Dit fregat moest met een torpedo worden uitgeschakeld.

                                              *
Kort daarna was het feest compleet. De Indonesische waarnemers constateerden dat het hele Nederlandse leger zich daadwerkelijk had teruggetrokken en de Nederlanders massaal het land hadden verlaten. Voor hen was de weg vrij.
Op een dag constateerde ik tijdens mijn werk, dat er aan de haven een drukte van belang was. Aangezien ik het niet vertrouwde en wilde weten wat er gaande was, volgde ik de mensenmassa richting de haven.
Ik was net op tijd om getuige te zijn van een historisch moment.
Het schouwspel, dat ik te zien kreeg was indrukwekkend en angstwekkend tegelijk. Landingsvaartuigen met wapperende rood-witte vlaggen, volgeladen met gewapende Indonesische militairen, die de haven van Manokwari binnen voeren en een kustlanding maakten, was het beeld dat ik voor ogen kreeg. Ik wist niet of ik het wel moest geloven. De overrompeling was groot. Het schetste volledig de veranderde situatie, waar ik vanaf dat moment te maken kreeg. Ik was gewoon te lang gebleven! Als een zombie bleef ik bijna roerloos tussen de meute staan.

                                                 *
Indonesische festiviteiten
Op het voetbalveld vonden overwinningsfestiviteiten van de Indonesiërs plaats. Hoewel misschien niet ongevaarlijk, wilde ik daar toch graag getuige van zijn. Ik besloot mij tussen het publiek op te houden.
Het was één grote vreugde uiting van hoofdzakelijk het leger, dat vooral door de omstanders ook meegevierd moest worden. Veel vertoon en veel rood-wit vormden het beeld op het feestterrein, met als hoogtepunt een optreden van een Indonesische illusionist.
De man liet zich vastbinden, in een doodskist leggen en midden op het plein begraven. Vervolgens werden de festiviteiten voortgezet en lovende toespraken gehouden. Dat alles onder toeziend oog van o.a. de Papoea’s en ondergetekende.
Tegen het einde van de middag werd de kist weer opgegraven. Zoals uiteraard de verwachting was, bleek de illusionist onsterfelijk, want toen het deksel van de kist werd geopend, verrees de held in militair ornaat met het Indonesische Rood-wit in zijn handen.
Onder luid applaus, en daarna met Indonesische dans en muziek groots geëerd. Zo maakten de Papoea’s gelijk kennis met de krachten en cultuur van hun kersverse machthebbers. Zij stonden erbij en keken ernaar.
Enkele dagen later was het goed mis. Er vielen schoten. De catwalk Fanindiweg werd onverwacht het toneel van oproer en geweld. Rakelings langs het huis dat ik alleen bewoonde gebeurde waar ik al bang voor was.

                                              *
Het wat dieper gelegen huis van Levyson verderop oogde totaal verwaarloosd. Ik kon het wel raden: verlaten. Iets verderop rechts: een overwoekerd pad, dat ooit toegang bood tot het huis van de familie Timmermans met die leuke blonde kindjes. Net voor de begraafplaats, links het huis van Eddy Heistek, die mystieke man. Dan, het door de natuur gevormd markeerpunt: een zware, donkere waringinboom. Daarmee drong al gelijk dat onbenoembaar gevoel bij mij op, dat toegang lijkt te bieden tot die mystieke wereld van eeuwige rust en vredigheid, de poort naar communicatie met hen, die ons al voor zijn gegaan.
De begraafplaats van Pasir-Putih lag er mistroostig bij. Nog even wilde ik van enkele bekenden afscheid nemen… Op slechts een enkel graf lag nog een verdroogd bos bloemen: een trieste getuige van een afscheidsbezoek, dat ook snel zijn vergankelijkheid tegemoet leek te gaan.
Enkele jeugd- en schoolvrienden moesten ook nog ergens ter ruste liggen. Zij verloren hun leven door een ongeval, malaria of andere onbekende ziekte. Ondervoeding of slechte leefomstandigheden speelden wellicht daarbij ook een rol.
Voor het markante graf van de twee missionarissen, die door inboorlingen in de buurt van de Kebarvlakte waren opgepeuzeld, bleef ik even staan. Hun tocht met een missie was hun fataal geworden. Ongewild flitsten beelden van mijn trip naar de Kebar hoogvlakte door mijn hoofd.
Het meest in het oog springend graf was dat van kapitein Willemsz Geeroms. Hoe vaak had ik daar niet als kind voor gestaan, eerst vanwege die opvallende creatie, later toen ik het verhaal daar achter kende, met veel respect voor wat de man had meegemaakt in de barre omstandigheden in de jungle van Nieuw-Guinea in oorlogstijd.
Mijnheer Mellenbergh vertelde mij in het ziekenhuis over zijn belevenissen in de oorlogsjaren samen met Kokkelink en kapitein Geeroms. Dat verhaal maakte later veel indruk op mij.

                                               *
Zittend op een dikke wortel van een ketapangboom, absorbeerde ik de beelden, Pasir-Putih mij bood. Voor de gevoelsmens in mij hoefde ik niet te schamen. Dit was de plek waar zoveel viel te beleven. Relaxen, picknicken, vissen, zwemmen, snorkelen, koraal-waden, en alles in een sfeer van in vrede genieten.
Het motorblok lag er nog als altijd bij: uitdagend, maar ook als monument en stille getuige van de oorlog. Met hoogwater gebruikten Nono en ik het zo vaak als duikplank. We voetbalden hier met koffervissen. Koffervissen, die door de golven op het strand gesmeten, zichzelf tot bal oppompten als we in buurt kwamen. En hoe vaak liep ik hier langs de vloedlijn, op zoek naar mooie groenogige Mata Biaks.

                                             *
Diepe indruk
Onder ons het bolwerk van het Indonesische leger: de militaire kazerne, het overduidelijk bewijs van de realiteit. Het antwoord op mijn onwerkelijk gevoel lag aan mijn voeten. Direct daarnaast hotel ‘Arfak’. Het zicht over de stad met het vertrouwde voetbalveld en verderop, ondanks de schaarse verlichting, Borasi waren nog net herkenbaar. In de verte Sangeng, de wijk die de toekomst van Manokwari de laatste jaren bepaalde. Nederlandse bedrijven en uitgezonden krachten realiseerden daar met behulp van de lokale bevolking de Sleephelling, Houtzagerij en Elektriciteit Centrale. Vele dienstwoningen boden daar onderdak aan uit Nederland uitgezonden krachten. Dat alles bleek tevergeefs, was gedoemd om aan Indonesië overgeleverd te worden, een herhaling van de geschiedenis in Indonesië.
Verderop, Wosi en Sowi, die in het donker van de avond schuil gingen. Daar bouwden vele Nederlands Indische kolonisten hun toekomst. Meer naar rechts, de heuvelruggen van de stad, waar achter Mangoapi en Amban schuil gingen. Ook daar werd veel inspanning verricht en ging veel levenservaring schuil. Gezinnen, die niet beter wisten, dan dat hard werken de beste remedie was om te overleven. Zij kenden eenvoud, de grootste waarde van het leven.
Al die, intussen gevluchte kolonisten, waren eens de zo belangrijke voedselleveranciers voor deze en andere steden elders in het land.
De haven lag er troosteloos en verlaten bij, geen activiteiten. Een eenzaam coaster roerloos liggend tegen de kade, wachtend op zijn baasje of een vreemdeling, die voor hem de koers wilde bepalen.
De Dorébaai met het eilandje Pulau Lemon, al eeuwen het bepalend beeld van de stad, leken zich niets van de politieke razernij aan te trekken.
Op de achtergrond, de donkere bergketen, het waakzame Arfakgebergte met zijn bergbewoners. In alle rust en eenvoud bleven zij hun leven en cultuur trouw. Vanuit de verte sloegen zij decennia lang de ontwikkelingen gade. Politiek en economisch gewin waren ver van hun bed.
Onder een heldere sterrenhemel lag Manokwari nog één keer aan mijn voeten. Met een brok in mijn keel liet ik die beelden tot mij inwerken ..

                                                 *
Het einde van de film werd voelbaar, de aftiteling kon niet lang meer op zich laten wachten.
Weer was er die pijn in mijn hart, die brok in mijn keel. Met weemoed nam ik afscheid… Pasir-Putih, mooi Pasir-Putih verdween toen ook voorgoed uit beeld … Dat land verrijkte met haar eenvoud mijn leven. Nog bedankt voor je gastvrijheid!
We vlogen boven zee. Het groen verdween traag naar de achtergrond en vervaagde, het blauw boven en onder ons werd slechts gescheiden door een doorlopende scheidslijn, een lijn die mijn verleden om zijn schoonheid leek te omlijsten…

                                                  *
Ruim 55 jaren zijn er verstreken sinds ons vertrek uit Nieuw-Guinea. Een geschiedenis, die lijkt te vervagen en op te gaan in de geschiedenis van Nederlands Indië.
Intussen gaat de geschiedenis voor de Papua’s door, zonder enige steun van Nederland overigens.



                                               =.=